zondag 16 februari 2014

Schaatsgek


Nederland is een schaatsgek land.
Kijk, dat Nederland, als waterrijk land, mondiaal op bescheiden schaal zijn partijtje meeblaast op het gebied van de zeilsport, het zwemmen en roeien, is begrijpelijk.
Maar hoe is te verklaren dat een land, dat slechts drie maal per decennium een redelijke schaatswinter kent, het mondiale schaatsen, zeker de laatste decennia, zo kan domineren.

Die liefde voor het schaatsen heeft in Nederland altijd bestaan.
De eerste Wereldkampioenschappen all round werden op initiatie van de Nederlandse Schaatsbond vanaf 1889 in Amsterdam gehouden, tot de ISU in 1893 de organisatie overnam.
Goed, we hadden in die beginperiode Jaap Eeden die tot drie keer toe wereldkampioen werd, maar de eerste 75 jaar waren het vooral rijders uit "ijslanden" die met de hoogste eer gingen strijken: Noren, Zweden, Finnen en Russen.
Af en toe deed ook Nederland mee.
Na Jaap Eeden werd Coen de Koning een keer wereldkampioen en Kees Broekman bereikte in 1953 één keer het hoogste treedje bij de Europese Kampioenschappen.
Totdat in 1966 Ard en Keesie Nederland definitief als schaatsland op de kaart zetten.
Als ook de dames hun kampioenschappen gaan houden eisen de eerste decennia de dames uit de DDR (Duitse Doping Republiek) de podiumplaatsen op.
Alleen Atje Keulen-Deelstra en Tonny de Jong weten enkele keren de Duitse hegemonie te doorbreken.
Vanaf de 80-er, 90-er jaren wordt de dominantie van de Nederlandse schaatsers steeds groter.
Door het binnenhalen van de commercie (en dus geld), waartoe Ard Schenk de eerste aanzet gaf en wat Sanex Rintje verder uitbouwde, professionaliseerde de sport in rap tempo.
Terwijl andere landen met moeite een paar schaatsers van niveau op de ijzers kunnen krijgen, moet in Nederland een heel leger van schaatsers elkaar op het scherpst van de snede bekampen tijdens het nationaal kampioenschap om een plaatsje te veroveren in een van de teams voor internationale wedstrijden.
Enkele rijders, die het topniveau in Nederland niet (meer) haalden, namen een andere nationaliteit aan en werden in hun "nieuwe vaderland" met twee vingers in de neus Nationaal Kampioen en konden via deze achterdeur alsnog aan de internationale wedstrijden deelnemen.
Diverse schaatsers uit andere landen dragen Nederlandse achternamen omdat hun voorouders van Nederlandse afkomst zijn.
Zou het dan toch echt in onze genen zitten?

De honger naar het schaatsen en de spaarzame schaatswinters hebben er toe geleid dat ons land met 20 kunstijsbanen verreweg de hoogste dichtheid in ijsbanen ter wereld heeft.
Elk dorp of gehucht heeft zijn ijsclub.
Als de temperatuur ook maar even onder de barrière van 0 graden dreigt te duiken, worden velden en pleinen onder water gezet om natuurijsbanen te creëren.
Boeren uit gehuchten in het oosten des lands rijden in het holst van de nacht dan met hun giertanks, voor deze gelegenheid gevuld met water, hun rondjes over de banen, om toch maar de première te hebben van de eerste marathon op natuurijs.
Negen van de tien keer een voorbarige en nutteloze actie.

Marathonschaatsen.
Een groot en machtig peloton van Nederlandse mannen en vrouwen, met hier en daar een verdwaalde Fransman of Duitser, strijdt tijdens het winterseizoen bijna elk weekend voor een of andere cup.
Al vele jaren trekt een peloton van zo'n 6000 schaatsers, bij gebrek aan ijs in eigen land, naar de Weissensee om daar een alternatieve Elfstedentocht te rijden.
Dit jaar trok zelfs een vijftig-tal Nederlanders naar China om daar, op de Gele Rivier, hun baantjes te trekken.
Wat is dat toch, dat die Nederlanders de hele aardkloot over zwerven, op zoek naar glad, zwart ijs?
Het is en blijft een verbazingwekkend fenomeen.


En toch..... het zijn slechts trainingsrondjes.
Ze willen er gewoon klaar voor zijn.
Voor het moment suprème.
Als hij komt......
As it oan giet.......








Geen opmerkingen:

Een reactie posten