zondag 17 januari 2016

Joris 2


Deze week stond hij ineens binnen.
Doet-ie eigenlijk nooit.
Hij veegde uitvoerig zijn slofjes op de droogloop mat en zette zijn wandelstok tegen de deurpost voor hij de kamer binnen kwam.
Vanachter mijn computer keek ik naar hem, maar zei niets.
Hij keek mij meewarig aan, zijn gerimpelde aardappelgezichtje een beetje schuin, de kleine twinkelende oogjes toegeknepen.
Ik wendde mijn blik af en keek nietsziend naar het scherm.
"Het gaat niet, hè?", zei hij met zijn vriendelijk krakende stem.
Ik zuchtte diep. "Nee, niet echt...."
Er viel een lange stilte.
"Jij zit weer met een 'waarom' vraag, is het niet?"
"Ja...."
Ik nam niet de moeite om hem te vragen hoe hij dat wist. Joris weet alles. Hij kent mijn gedachten nog voor ik ze voor mijzelf helder heb.
Bijzonder manneke.
"Zou je misschien op je stoel willen gaan zitten en mij op tafel willen zetten? Ik begin behoorlijk last te krijgen van een stijve nek", sprak het ventje ernstig.
Glimlachend stond ik op, nam hem op, zette hem op de tafel en liet mijzelf wegzinken in m'n stoel.
Uit zijn manier van spreken begreep ik al, dat hij er een paar uurtjes voor uit getrokken had.
"Koffie?", vroeg ik.
"Lekker".
Ik stond op om voor mijzelf een mok in te schenken, pakte het porseleinen vingerhoedje uit de kast en vulde dat voor Joris.
Mij afwendend van het aanrecht, met de mok en het vingerhoedje in mijn handen, zei hij: "Je vergeet de suiker..."
O ja, suiker. Joris houdt van zoet. Ik deed wat suiker bij de koffie in de vingerhoed en roerde met de achterkant van een lepeltje zijn koffie.

Mijn kleine vriend, waarmee ik deze zomer nog flink ruzie gehad heb, omdat ik mijn achtertuintje vrij rigoureus had aangepakt, in verband met mijn naderende verjaardag. Joris was er absoluut niet blij mee, want Joris houdt helemaal niet van opgeruimde tuintjes.
Hij dreigde zelfs te verhuizen!
Hij had gelijk. Ik had natuurlijk vooraf met hem moeten overleggen. Ik heb hem duizendmaal excuses aangeboden, op een manier waar Ard van der Steur nog een puntje aan kan zuigen, en heb hem gesmeekt om toch te blijven.
Morrend heeft hij mijn excuses aanvaard.
Maar ik verdenk hem er wel van dat hij alle slakken, wormen en ander klein gespuis heeft gemobiliseerd om mijn plantjes (Afrikaantjes en Vlijtige Liesjes) op te vreten.
Ik heb hem daar niet op aangesproken en heb het maar zo gelaten.
Mijn straf voor mijn botte optreden.

Hij was gaan zitten op het glazen olielampje en nipte aan zijn koffie.
Hij zette het vingerhoedje weg, vouwde zijn handen tussen zijn knietjes en keek mij aan met een vriendelijke glimlach. "Moeilijk hè?"
"Ik begrijp het niet."
"Ach, jullie willen altijd maar begrijpen. Soms zijn de dingen niet te begrijpen en moet je gewoon aanvaarden."
"Pfff... gewoon...", zei ik smalend, en zuchtte diep.
"Tja, dat is nog wel eens moeilijk", zei hij, peinzend voor zich uit kijkend. "Vooral als er dingen gebeuren die zo vreselijk oneerlijk lijken."
"Zijn! Niet lijken,... zijn!", antwoordde ik enigszins fel.
"Zijn, lijken,..... wat maakt het uit. ......... Boosheid helpt je niet verder. Het gebeurt en er is niets aan te doen. Het noodlot? Hogere machten? Joost mag het weten."
"Ja, of God..... God mag het weten."
Hij glimlachte. "Ja, die ook ja."
"Maar als er een God is, Joris, hoe kan hij dan toestaan dat....."
Hij viel me in de rede. "Ik weet het, ik weet het. Wat gebeurd is, is niet te bevatten, niet te begrijpen en zal je geloof, àls je gelooft, doen wankelen.
Als je God laat vallen, rest alleen het moeten aanvaarden van het noodlot. Niets meer en niets minder.
En dan kun je woest en kwaad worden op iedereen en heel de wereld, maar het lot verander je daar niet mee. Je zult je er bij neer moeten leggen om verder te kunnen, om weer te kunnen genieten van het leven.
Als je gelooft, kun je misschien leren aanvaarden dat er een hogere reden is voor het gebeurde en kun je daar enigszins troost uit putten."
"Dat is gewoon jezelf voor de gek houden."
"Misschien...... Maar als het je troost geeft, waarom zou je het dan niet doen?"

"Bestaat hij, Joris?"
"Wie? God? Tja, dat ligt aan jou."
"Aan mij?"
"Ja, als jij in hem gelooft, dan bestaat hij.
Als je aan hem denkt, misschien wel met hem praat, hardop of in stilte, dan is hij realiteit.
Als gedachten in je hoofd, als gevoel in je hart.
Gedachten en gevoelens bestaan toch? Nietwaar? Ook al zijn ze ongrijpbaar, onzichtbaar, reukloos. Ze zijn reëel, werkelijkheid!
En als jouw God je troost kan bieden, waarom zou je hem dan niet voort laten leven in je hart?
Net zoals je al die anderen waar je afscheid van hebt moeten nemen in je hart gesloten hebt.
Je wilt toch niet beweren dat zij geen realiteit zijn? Goed, je kunt ze niet meer fysiek ontmoeten, maar je kunt toch nog met ze praten, herinneringen ophalen, ze zien, ze ruiken?
Waarom geloven mensen in een hiernamaals, een overkant of hoe je het ook noemen wil.
Is het niet door de diepe wens die mensen hebben om eens hun geliefden weer te ontmoeten?
Waarom wachten? Je kunt ze, als je wilt, elke dàg tegenkomen."
"Maar ze zeggen niets terug!"
"Als jij het toestaat zullen ze ook terug praten. Probeer het maar.
Trouwens, jìj zou beter moeten weten....."
Hij keek me lang en indringend aan.

Ik schudde mijn hoofd.
"Hoe kan er een God bestaan, als je alle ellende ziet in de wereld."
Joris richtte zich op. "Ho, ho, al die ellende wordt wel door mensen veroorzaakt, vriend. Daar heeft God niets mee te maken."
"O nee? En al die lui dan die roepen: "Omdat God het wil" of "Allahu Akbar"? "
"Ja, dat kunnen ze wel roepen, maar daarom is het nog niet wààr.
Macht, egoïsme, hebzucht, dàt is wat mensen drijft. En dat ze daar God bij roepen om hun handelen te rechtvaardigen is helaas een afschuwelijke realiteit.
Kijk, elk geloof heeft zijn basis in de verwondering.
Verwondering om de wereld waarin wij leven. Hoe ongelofelijk ingewikkeld alles in elkaar steekt en tegelijkertijd zo eenvoudig en harmonieus lijkt.
De natuur, de seizoenen, het leven zelf.
Gelovigen denken dat daar een hogere macht achter moet zitten. Niet gelovigen noemen het puur toeval.
En mensen die werkelijk in een Schepper geloven, in een hogere macht, die deze prachtige wereld gemaakt zou hebben, kunnen toch nooit echt overtuigd zijn, dat ze in Zijn Naam deze schepping mogen vernietigen?
Mensen die elkaar naar het leven staan, die geen respect hebben voor het leven, voor de natuur in al haar verschijningsvormen..... Dàt zijn de ware ongelovigen.
O, ze kunnen duizend keer roepen dat ze handelen ter meerdere eer en glorie van Hem, de kerk-, moskee- of tempeldeuren plat lopen en met geveinsde devotie hun ogen ten hemel slaan en bidden.
Maar.... wie houdt wie voor de gek?
Hij keek me aan, zijn kopje ietsje scheef, met een olijke lach op zijn snuit en zijn wenkbrauwen vragend opgetrokken.
De stilte gaf het antwoord op zijn vraag....

"En jij, Joris? Wat geloof jij? Geloof jij in God?"
Hij grinnikte en ging met zijn hand door zijn baard.
"Die vraag, goede vriend, is volkomen irrelevant...."
Hij liet zich van de tafel zakken, liep naar de deur en pakte zijn wandelstok.
Hij draaide zich nog even om en sprak met twinkelende oogjes:
"Maar als je niet in hem gelooft, zal hij dat begrijpen.
Hìj wel......
En, om Descartes vrij te citeren: 'Vous croyez, donc je suis'."

Hij draaide zich om, zette zijn mutsje recht en stapte fluitend naar buiten.....






Geen opmerkingen:

Een reactie posten