zondag 15 april 2012
Groene vingers
Ooit zag ik een TV-programma waarin een bejaarde dame langs de vuilnisbakken struinde op zoek naar weggegooide kamerplanten. Planten die door de vorige eigenaar klinisch dood waren verklaard.
Zij nam deze gestorven gewaande flora mee naar haar woning om hen aan de dood te ontrukken door ze met liefde te verzorgen en te vertroetelen.
Haar woning kon een vergelijking met de Hortus Botanicus glansrijk doorstaan. Menig apensoort zou zich er direct thuis voelen.
Ficussen en Vingerplanten tot aan het plafond. Clivia en Stephanotis in volle bloei!
De volgepakte vensterbank met Olifantsoor, Dracena en Dieffenbachia zette de kamer in een groenachtig licht dat deed denken aan een zomeravond in het Amazonegebied.
Ademloos en met open mond heb ik het programma bekeken.
Ik ben opgegroeid op het platteland en als zoon van een bollenkweker groot geworden met de natuur. Ik "mocht" met mijn vader mee naar het land. Naast de werkzaamheden die mij werden opgedragen wees mijn vader mij ook het nestje van de kneu in de beukenhaag, het koekoeksjong, uitpuilend in het nest van een stel heggenmusjes en hij leerde mij de namen van de onkruiden welke ik geacht werd met wortel en tak uit te roeien: Lepelvuil (Herderstasje), Kruiskruid, Muur en Duivels Naaigaren.
Zo leerde mijn vader mij de schoonheid te zien van Gods Schepping.
Althans, voor een deel daar van.
Zijn aversie tegen bepaalde kruiden, veenmol, muis en rat, kan gezien worden als een kritische kanttekening bij het werk van de Grote Maker zijnerzijds.
Ik ben dol op de natuur.
Niet dat ik in het voorjaar voor dag en dauw met kijker en camera de polder intrek om de eerste kievit of grutto te spotten. Kom op zeg. De tweede of derde ziet er precies hetzelfde uit als de eerste.
Maar mijn hart maakte wel een sprongetje toen ik in mijn voortuin een stel putters ontwaarde en toen er op een warme zomermiddag in het naast gelegen weiland drie ooievaars rondliepen.
In het voorjaar loop ik regelmatig naar mijn voortuin om te zien of de knoppen in de beukenhaag al zwellen, of de narcissen al opkomen.
Ik hou van planten.
Maar deze liefde is niet wederkerig.
Bij mij in huis is het altijd herfst.
Kamerplanten en ik, da's geen gelukkig huwelijk.
Ik doe echt mijn best om hen tijdig van het nodige vocht te voorzien en verwen ze zelfs regelmatig met Pokon. Ik zet ze in het licht, ik zet ze in de schaduw, maar wat ik ook doe, ze keren zich treurend van mij af.
Het meest traumatiserend is het als je op je verjaardag of bij andere gelegenheid een plant krijgt van iemand die je heel dierbaar is. (Laten we hem een plantje geven. Het is zo kaal bij hem in huis. Ja, vind je het gek.)
Ik voel dan een enorme druk om deze plant wèl in leven te houden. Alsof bij het sterven van de plant ook onze vriendschap, onze liefde zal ophouden.
U begrijpt hoe ik mij voel als ik met de stoffelijke resten richting groene bak loop.
Zelfs vetplanten zijn bij mij een kort leven beschoren. Een Levend Steentje dat ik had, moest na drie maanden al naamsverandering aanvragen.
Op het toilet heb ik een plastic bloemstukje staan en als ik het zo bekijk, gaat zelfs dat het niet redden.
Groene vingers.
Het zal u duidelijk zijn, ik heb ze niet.
Toch gek.
Het onkruid in mijn voor- en achtertuin doet het wèl goed.
Hoe ik ook schoffel, uittrek en uitroei, het blijft terug komen!
Als een soort wraakoefening op de door mij gepleegde botanische genocide welke ik tijdens mijn kinderjaren in opdracht van mijn vader uitvoerde.
Maar, dank zij mijn vader weet ik wel hoe al die M=LVVNMplantjes heten.
Dat dan weer wel.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Piet onkruit kan soms best mooi zijn.En over groene vingers gesproken,als ik die mooie schilderijen zie
BeantwoordenVerwijderenzijn je vingers volgens
mij wel eens groen of zwart of
noem maar op ,dus ik zou zeggen schilder eens een koekkoeksjong tussen het duivels naaigaren. succes!!!